Begrazing met schapen en geiten

Oude rassen krijgen hun kans

Oude schapenrassen zijn echte grazers en zijn ook heel wat selectiever dan de echte gedomesticeerde vleesschapen. Ze doen zich tegoed aan grassen, kruiden maar ook aan brandnetel bramen en twijgjes. Een combinatie van schapen en geiten is echter de ideale formule daar zowel de grassen en bramen als de houterige gewassen worden gegeten. Zelden zien we geiten grassen en andere grazige planten eten. Ze eten liever brandnetel, bramenbladeren en zelfs de bloeiwijzen van distels, zelfs van speerdistel. Maar bovenal schillen ze graag takken van struiken en bomen. In vergelijking met schapen verblijven ze ook langer in de volle zon. In een kudde samen met schapen zullen ze steeds het leiderschap opeisen. Een nadeel aan het houden van geiten is natuurlijk de onafscheidelijke, doordringende geur die de bokken afgeven.

De Ardense voskop gaat terug tot de schapen die eeuwenlang de Ardense weiden bevolkten. Dit schapenras stamt af van de Ardense schapen die door kooplui werden meegebracht om op de betere Vlaamse weiden te worden vetgemest. Het is een schaap dat zich thuis voelt in ruige omstandigheden. Ze kunnen zowel tegen droogte als tegen nattigheid en koude. Ze kunnen perfect buiten overwinteren onder de beschutting van bomen en struiken. De Ardense voskop is een schaap van gemiddelde grootte met een robuuste en statige indruk. Het is een vinnig schaap, wantrouwend tegenover vreemden. De kop en poten zijn vosbruin, de wol is lichtbruin zonder vlekken. De meeste rammen zijn ongehoornd maar gehoornde exemplaren komen sporadisch voor.

De Mergellander dankt zijn naam aan een grondsoort: mergel. Op deze schrale kalkgraslanden kwam dit schaap in het begin van vorige eeuw nog veel voor. De schapen voorzagen de boeren van wol, vlees en vooral van mest om de schrale gronden te bemesten. Het ras werd in de eerste plaats verdrongen door het gebruik van kunstmest. Daarna verdwenen ze als vleesleverancier om plaats te maken voor meer productievere rassen. De Mergellander is een middelgroot schaap met opgeheven kop; dit geeft het zijn fiere uitstraling. De dieren hebben een vacht van lange golvende roomwitte tot geelachtige wol. Een eigenaardigheid aan de wol van een Mergellander is dat deze niet krimpt bij het wassen. De huid van kop en poten is vuilwit, overgoten met een zwartbruin vlekkenpatroon. Het schaap is minder wantrouwend tegenover vreemden.

De Toggenburger is een geitenras dat zijn oorsprong kent in Zwitserland. Het ras werd gekweekt om te melken, vandaar de zeer goede uiervorming en speenplaatsing. Deze geiten zijn bij voorkeur kort behaard, met een kleur van melkchocolade. Ze hebben een doorlopend wit masker op de kop en de witte poten.

De Kempense geit is door selectie ontstaan uit de veelkleurige (maar overwegend witte) 'schaapskopgeit', een grofgebouwde geit afstammend van de Keltische Witte geit. Deze geit kwam voornamelijk voor in de provincies Antwerpen, Limburg en Brabant. Door inkruisen van de productievere Saanen geit dreigde het oorspronkelijke type echter bijna volledig verloren te gaan. De Kempense geit heeft een relatief korte brede kop. Er komen zowel gehoornde als ongehoornde exemplaren voor. Een sik en halsbelletjes zijn gewenst evenals een bokkenpruik bij de bok. Het duidelijke verschil met de Saanen is de kleinere gestalte en de meer geblokte bouw. In schofthoogte en lengte moeten ze duidelijk het oude type dwerggeit overtreffen. De poten zijn relatief kort en stevig, wat de gedrongen bouw nog wat accentueert. De haarkleur is wit tot geelachtig wit en het haar is niet zo kort en glad als bij de Saanen, met langer haar op de ruglijn, borst en achterhand.

De geschiedenis van de Vlaamse geit is terug te voeren tot de bruine Frankische geit maar met duidelijke inbreng van de schaapskopgeit. Deze geit kwam voornamelijk voor in de provincies Oost- en West-Vlaanderen en Brabant. Deze geit is wat type betreft gelijkaardig aan de witte Kempense geit. Ze is alleen wat minder fors gebouwd. De kleur is zeer gevarieerd en kan van veelkleurig naar bijna wit evolueren, dit in tegenstelling tot de Belgische hertegeit, die ontstaan is uit de oude hertkleurige geit met inkruising van Alpine geiten. Er wordt een voorkeur gegeven aan driekleurige dieren: hert- of ezelskleurig, zwart en (maximaal één derde) wit. Vlaamse geiten zijn gehoord. Een sik is gewenst en halsbelletjes zijn toegelaten. De vacht is kort met langer haar op de ruglijn, borst en achterhand. Bij de bok is een bokkenpruik gewenst.

Het loont de moeite om eens een bezoekje te brengen aan de website steunpunt levend erfgoed waar je meer kan vernemen over oude schapen- en geitenrassen.